U kunt informatie in elk type Automation Orchestrator-script vastleggen, bijvoorbeeld werkstroom, beleid of actie. Deze informatie heeft typen en niveaus. Het type kan persistent of niet-persistent zijn. Het niveau kan DEBUG, INFO, WARN, ERROR, TRACE en FATAL zijn.
Logboekniveau | Persistent type | Niet-persistent type |
---|---|---|
DEBUG | Server.debug("short text", "long text"); | System.debug("text") |
INFO | Server.log("short text", "long text"); | System.log("text"); |
WARN | Server.warn("short text", "long text"); | System.warn("text"); |
ERROR | Server.error("short text", "long text"); | System.error("text"); |
Persistente logboeken
Persistente logboeken (serverlogboeken) houden logboeken bij van vroegere werkstroomuitvoeringen en worden opgeslagen in de Automation Orchestrator-database.
Niet-persistente logboeken
Wanneer u een niet-persistent logboek (systeemlogboek) gebruikt om scripts te maken, stelt de Automation Orchestrator-server alle actieve Automation Orchestrator-applicaties op de hoogte over dit logboek, maar deze informatie wordt niet opgeslagen in de database. Wanneer de applicatie opnieuw wordt gestart, gaat de logboekinformatie verloren. Niet-persistente logboeken worden gebruikt voor foutopsporing en voor live-informatie. Als u systeemlogboeken wilt weergeven, moet u een voltooide werkstroomuitvoering selecteren in de Automation Orchestrator Client en het tabblad Logboeken selecteren.