Als u VMware Identity Manager wilt gebruiken om applicaties in VMware® ThinApp® te verspreiden en te beheren, moet u over een ThinApp-opslagplaats beschikken die de ThinApp-pakketten bevat, naar die opslagplaats verwijzen en de pakketten synchroniseren. Nadat de synchronisatieprocedure is voltooid, zijn de ThinApp-pakketten beschikbaar in uw VMware Identity Manager-catalogus en kunt u ze geschikt maken voor uw VMware Identity Manager-gebruikers en -groepen.

ThinApp biedt virtualisatie van applicaties door een applicatie los te koppelen van het onderliggende besturingssysteem en de bibliotheken en raamwerk, en door de applicatie te bundelen in één uitvoerbaar bestand, een applicatiespakket genoemd. Als u deze pakketten wilt beheren met VMware Identity Manager, moeten de juiste opties worden ingeschakeld. In de ThinApp Setup Capture-wizard kunt u bijvoorbeeld het selectievakje Beheren met Workspace aanvinken. Voor meer informatie over ThinApp-functies en hoe u uw applicaties kunt instellen voor beheer met VMware Identity Manager, raadpleegt u de VMware ThinApp-documentatie.

Doorgaans voert u de stappen uit om VMware Identity Manager te verbinden met de opslagplaats en de pakketten te synchroniseren als onderdeel van de algehele instelling en configuratie van uw VMware Identity Manager-omgeving. De ThinApp-opslagplaats moet een netwerkshare zijn die toegankelijk is voor VMware Identity Manager en gebruikmaakt van een UNC-pad (Uniform Naming Convention). VMware Identity Manager wordt regelmatig met deze netwerkshare gesynchroniseerd om de metagegevens van het ThinApp-pakket te verkrijgen die VMware Identity Manager nodig heeft om de pakketten te verspreiden en te beheren. Zie VMware Identity Manager-vereisten voor ThinApp-pakketten en de opslagplaats netwerkshare.

De netwerkshare kan een Common Internet File System- (CIFS) of een Distributed File System-share (DFS) zijn. De DFS-share kan een enkele Server Message Block-bestandsshare (SMB) of meerdere SMB-bestandsshares zijn, ingedeeld als Distributed File System. CIFS- en DFS-shares die worden uitgevoerd op NetApp-opslagsystemen, worden ondersteund.