Bij de automatische invulling van het bestand domain_krb.properties zoekt de connector naar domeincontrollers op dezelfde site, zodat de vertraging tussen de connector en Active Directory minimaal blijft.

Daarbij wordt op basis van IP-adres en subnetmasker gekeken op welk subnet de connector zich bevindt, waarna de Active Directory-configuratie wordt gebruikt om de site op dat subnet te identificeren. Als het subnet geen deel uitmaakt van Active Directory of als u de automatische selectie van het subnet wilt overschrijven, kunt u een subnet opgeven in het bestand runtime-config.properties.

Procedure

  1. (Linux-gebaseerde virtual appliance) Bewerk het bestand /usr/local/horizon/conf/runtime-config.properties.
    1. Meld u als rootgebruiker aan bij de virtual machine.
      Voor een implementatie op locatie zonder externe connectoren meldt u zich aan bij de virtual machine van de service. Als u een externe connector voor de directory gebruikt, meldt u zich aan bij de virtual machine van de connector.

      Voor een SaaS-implementatie meldt u zich aan bij de virtual machine van de connector.

    2. Bewerk het bestand /usr/local/horizon/conf/runtime-config.properties om het volgende kenmerk toe te voegen.

      siteaware.subnet.override=subnet

      waarbij subnet het subnet is van de site waarvan u de domeincontrollers wilt gebruiken. Bijvoorbeeld:

      siteaware.subnet.override=10.100.0.0/20

  2. (Windows-server) Bewerk het bestand installDir\IDMConnector\usr\local\horizon\conf\runtime-config.properties om het volgende kenmerk toe te voegen.

    siteaware.subnet.override=subnet

    waarbij subnet het subnet is van de site waarvan u de domeincontrollers wilt gebruiken. Bijvoorbeeld:

    siteaware.subnet.override=10.100.0.0/20
  3. Sla het bestand op en sluit het.
  4. Start de service opnieuw op.
    Voor een Linux-gebaseerde virtual appliance gebruikt u deze opdracht:

    service horizon-workspace restart